Afwijkend gedrag bij pubers is (niet meer dan) normaal
De houding van een puber wordt over het algemeen gekenmerkt door een groeiende volwassenwording en de zoektocht naar een eigen identiteit. Regelmatig kan het kinderlijke gedrag nog naar voren komen in de eerste jaren van de puberteit. Daarnaast kunnen pubers vaak dwars en opstandig zijn. Dat is een normaal onderdeel van hun ontwikkeling: pubers zijn immers op zoek naar een eigen identiteit en dwars gedrag hoort daarbij. Maar wanneer is afwijkend en asociaal gedrag bij pubers nog normaal, en wanneer is het zorgwekkend of crimineel? En is er een goede manier voor wetenschappers om dat te bepalen?
Een jongen wordt gepest op school. Buiten schooltijd gaat het pesten door en de dader slaat het slachtoffer. Getuigen bellen de politie en de dader wordt opgepakt. Onder druk van de ouders doet de jongen aangifte en krijgt de dader straf. Is de dader een voorbeeld van een puber waar we ons zorgen over moeten maken? Is dit een aanstaande crimineel? En wanneer moeten we ons wel zorgen maken?
De ontwikkeling tijdens de puberteit is een moeilijke periode om psychologisch te onderzoeken. Het onderscheid tussen een jonge crimineel en een ‘gewone’ opstandige puber is namelijk lang niet altijd duidelijk. Anders gezegd: sommig licht crimineel gedrag hoeven we niet als crimineel te bestempelen.
We spreken van jeugdcriminaliteit als een jongere onder de 18 jaar gedrag vertoont dat volgens de wet niet is toegestaan. Jeugdcriminaliteit is volgens deze definitie een verzamelbegrip. Het gaat dus om diefstal en geweld, maar ook om minder ernstige dingen zoals graffiti spuiten en zwartrijden.
Van impulsief naar zelfbewust
Tijdens de puberteit verandert niet alleen het lichaam. Ook op psychosociaal niveau maken pubers grote veranderingen door. Het gaat dan om de verandering in de manier waarop pubers naar zichzelf en naar anderen kijken en hoe zij denken dat andere mensen naar elkaar kijken. De psychosociale ontwikkelingstheorie van Jane Loevinger probeert te beschrijven hoe wij onszelf en anderen zien en hoe zich dit in de loop van ons leven ontwikkelt. Essentieel is dat je eerst de eerdere stadia moet doorlopen voordat je een ander stadium kan bereiken.
Elk stadium heeft zijn eigen eigenschappen en gedragsuitingen. Vanaf de kindertijd tot de late puberteit zijn er vier niveaus van psychosociale volwassenheid. Het eerste niveau wordt ook wel het impulsieve stadium genoemd. Het kind gedraagt zich impulsief, is aanhankelijk en afhankelijk, en is gericht op autoriteiten om richtlijnen en sturing te geven.
Pubers veranderen van impulsieve kinderen naar zelf beschermende en daarna conformistische pubers.
In de vroege puberteit nemen de impulsiviteit en afhankelijkheid af en kan de puber zich soms positioneren als een volwassene (ook al is hij/zij dat nog lang niet). De weg naar volwassenwording is ingeslagen. De puber vindt dat hij prima voor zichzelf kan zorgen; niemand kan hem of haar wat maken. Tijdens deze periode is de puber egocentrisch. Alles wat er om de puber heen gebeurt, staat in het teken van hem of haar. Relaties met anderen zijn ook alleen van belang als er iets voor de puber te halen is. Recalcitrant, brutaal gedrag en het zoeken naar de grens van wat wel en niet mag is in deze fase niet ongebruikelijk.
In de loop van de puberteit maakt de egocentrische houding plaats voor een gelijkwaardige ‘wij’ houding. Wat een ander vindt is bijna net zo belangrijk als de eigen mening. Tegelijkertijd is mede door de nog maar basaal aanwezige kenmerken van volwassenheid ook nog sprake van sociaal wenselijk gedrag. Het blijft lastig om afgewezen te worden of om kritiek te krijgen. Daarom wordt de groepsgelijkheid gewaardeerd en is het volgen van groepsnormen en -waarden erg belangrijk.
Later in de puberteit valt de puber weer meer terug op zichzelf en is zelfbewustzijn belangrijk. Het belang van de eigen mening en het eigen gedrag is groot. Tegelijkertijd beseffen ze zich nu dat andere mensen andere meningen en opinies kunnen hebben. Hiervoor hebben pubers min of meer respect. Er is nu een mate van tolerantie en flexibiliteit. Lang niet iedereen bereikt dit stadium.
E2: Impulsief: Combinatie van impulsiviteit, kwetsbaarheid, afhankelijkheid, volgzaamheid
E3: Zelf beschermend: Zelfredzaamheid, onaantastbaarheid, opportunisme, instrumentele relaties
E4: Conformistisch: Conformisme, gelijkheid, wederkerigheid
E5: Zelfbewust: Zelfbewustzijn, nadruk op eigenheid, persoonlijke relaties en tolerantie
In totaal zijn er zes stadia. Het eerste stadium is het presociale stadium en begint vanaf de geboorte. Deze is daarmee ook niet te meten omdat baby’s niet kunnen praten. Het is niet relevant voor dit onderwerp. Daarnaast bereikt niet iedereen het laatste stadium. Sterker nog, de meeste volwassenen zitten in het vierde stadium.
Psychosociale ontwikkeling, probleemgedrag en criminaliteit
Ontwikkelingscriminologen besteden veel aandacht aan het begin van criminele activiteiten. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat leeftijd gekoppeld kan worden aan de mate van criminaliteit. Dit noemen we de leeftijd-criminaliteitscurve. De leeftijd-criminaliteitscurve laat zien dat crimineel gedrag vanaf 12/13 jaar sterk stijgt. De piek van crimineel gedrag ligt tussen het 15e en 17e jaar. Daarna komt crimineel gedrag steeds minder voor.
Figuur 1. Leeftijd-criminaliteitscurve
Er zijn verschillende typen probleempubers. Sommige vertonen veel probleemgedrag, andere minder. Maar daarnaast zitten pubers ook in verschillende fases van psychosociale volwassenheid. In mijn onderzoek heb ik onderzocht of er overeenkomsten zijn tussen bepaalde fases binnen de psychosociale ontwikkeling en probleemgedrag of crimineel gedrag. Dit heb ik gedaan bij meer dan 500 VMBO scholieren uit Den Haag en omstreken. Elke scholier kreeg een tweetal vragenlijsten om in te vullen. De eerste was een algemene vragenlijst over (afwijkend en crimineel) gedrag. Bij de tweede vragenlijst heb ik de psychosociale ontwikkeling gemeten. Daarbij is gelet op het onderscheid tussen problematisch pubergedrag en pubers die zorgwekkend veel of ernstige criminele activiteiten vertonen.
Blijven hangen terwijl je vrienden vooruit gaan
Uit mijn onderzoek blijkt dat een stagnerende psychosociale ontwikkeling samen gaat met problematisch en soms ernstig crimineel gedrag. Dit zou kunnen komen omdat een puber zich niet ontwikkelt tot het volgende niveau van psychosociale volwassenheid, terwijl zijn vrienden dit wel doen. Dit leidt tot wrijving. De puber voelt zich sociaal onbegrepen. Om dit te compenseren kan de puber zogenaamd ‘volwassen’ gedrag forceren in de vorm van criminaliteit. Stagneren is in dit geval zorgwekkend om twee redenen. Ten eerste wordt de dagelijkse omgang met vrienden steeds moeilijker. De nieuwe fase waarin de vrienden zitten, strookt moeilijk met fase waarin de stagnerende puber nog zit, ook al hebben ze dezelfde leeftijd. Ten tweede maken impulsiviteit en egocentrisme, de twee inhoudelijke kenmerken van eerdere fases, een puber kwetsbaar voor crimineel gedrag.
Een beetje probleemgedrag hoort erbij
Uit het onderzoek blijkt ook dat pubers met een normale psychosociale ontwikkeling gedrag kunnen vertonen dat regel overtredend of licht crimineel van aard is. En dat dit tot op zekere hoogte bij zijn ontwikkeling hoort. Het gaat hier bijvoorbeeld om pesten op school, in de klas met dingen gooien, graffiti spuiten of zwartrijden. Dit soort gedrag hangt samen met de normale ontwikkeling. Een puber in het derde stadium is immers egocentrisch van aard en heeft maar weinig controle over zijn impulsen. Vriendschappen zijn veelal instrumenteel (de ‘what’s in it for me’-houding). Het gros van licht crimineel gedrag of probleemgedrag hangt dus juist samen met een psychosociale ontwikkelingsfase die juist bij de puberteit hoort. Pubers die blijven hangen in fase terwijl hun vrienden zich verder ontwikkelen, compenseren dat soms met crimineel gedrag.
Meer volwassen, minder crimineel
Puberende meisjes die meer volwassen zijn dan hun leeftijdsgenoten, vertonen minder snel crimineel gedrag, zo blijkt ook uit het onderzoek. Een puber is meer volwassen als zij (of hij) probeert te begrijpen waarom een ander zich op een bepaalde manier gedraagt en begrip toont voor andere visies en meningen. Een psychosociale ontwikkeling die verder gevorderd is dan normaal, lijkt daarmee te beschermen tegen lichte vormen van criminaliteit. Kenmerken van latere niveaus van psychosociale ontwikkeling in de kwetsbare periode van de puberteit maken iemand dus minder kwetsbaar voor criminaliteit. Iemand die verder is, heeft bijvoorbeeld meer controle over impulsieve neigingen (denken voordat je iets doet) en is beter in staat om te reflecteren (‘wat gebeurt er met de ander als ik iets doe?’). Hierdoor begrijpt een puber bijvoorbeeld dat als hij iemand slaat, hij iemand pijn doet en dat kan betekenen dat hij in de problemen komt.
Fases herkennen helpt
Pubers lijken zich moeilijk aan de regels te kunnen houden. Maar dit hoeft dus niet direct verontrustend te zijn. Vaak is regel overtredend gedrag niet zo heel ernstig en hoort het bij het ontwikkelen van een eigen identiteit. Een grote mond en een conflict met de vuisten in plaats van met woorden oplossen hoort vaak bij een bepaalde periode. Hierbij is de grens tussen opstandig pubergedrag en criminaliteit soms lastig te trekken. Maar met behulp van psychologische ontwikkelingstheorieën kunnen we onderscheid maken tussen verschillende soorten probleempubers. Zo weten we beter wanner we ons zorgen moeten maken en wanneer ingrijpen noodzakelijk is. Ook voor leraren en ouders is het belangrijk om te herkennen wanneer ze wel of niet moeten ingrijpen.
Dr. Menno Ezinga is universitair docent aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit artikel voor Kennislink is gebaseerd op het promotieonderzoek dat hij bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving uitvoerde.