Het verloop van hechting tussen ouder en kind
Drs. Tamar de Vos – van der Hoeven – augustus 2005
Hechting is het verlangen, de behoefte van een mens, een jong kind in dit geval om de nabijheid te zoeken van een of meerdere specifieke personen. Baby’s zijn er van nature op ingesteld een hechte liefdevolle relatie aan te gaan met tenminste een persoon. Deze relatie biedt het kindje veiligheid, geborgenheid en voldoening. Hechting speelt een zeer belangrijke rol bij de ontwikkeling van een kind en is essentieel voor een goede emotionele en sociale ontwikkeling. Het helpt een kind om een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen die zich goed hebben kunnen hechten aan een of meerdere personen in het eerste jaar van hun leven sociaal emotioneel beter functioneren dan kinderen die niet de mogelijkheid hebben gehad zich veilig te hechten. De kinderen met een goede hechting blijken beter te kunnen omgaan met tegenslagen, hebben een beter gevoel van eigenwaarde, zijn sociaal vaardiger, weerbaarder, leergierig en minder angstig. Wat overigens niet wil zeggen dat een kind dat angstig aangelegd is, weinig zelfvertrouwen heeft of sociaal wat onhandig of angstig is zich dus niet goed heeft kunnen hechten. Ook bij goed gehechte kinderen zien we deze problemen wel, alleen minder vaak dan bij kinderen die zich niet goed hebben kunnen hechten.
Hoe de hechting verloopt
De eerste maanden wordt de basis gelegd en vindt de hechting nog onbewust plaats en nog niet selectief. Doormiddel van gehechtheidsgedrag probeert een baby al heel jong de mensen om zich heen nabij te houden. Onder dit gehechtheidsgedrag vallen huilen, lachen, brabbelen, grijpen, zuigen en volgen met de ogen. De eerste weken probeert het kindje nog met iedereen contact te krijgen (niet selectief), Maar zo rond de drie maanden beginnen kinderen voorkeur te ontwikkelen voor een paar personen in de directe omgeving van het kind en richt het kind het gehechtheidsgedrag voornamelijk nog op deze mensen. Het gehechtheidsgedrag begint reactief te worden, het is een reactie op de aanwezigheid van bepaalde personen en op het gedrag van deze mensen, in plaats van instinctief te reageren op de aanwezigheid van mensen. Dit gerichte gehechtheidsgedrag zorgt er voor dat het kind zich aan de ouders hecht, maar ook dat de ouders zich aan het kind hechten.
Vanaf 5/6 maanden begint het kind zich echt bewust te hechten aan de personen in zijn of haar directe omgeving. We zien dan vaak dat één persoon centraal komt te staan (exclusieve gehechtheid). Om een goede hechting te kunnen krijgen is het belangrijk dat er niet te veel verschillende personen voor het kind zorgen, dat er niet te veel wisselingen hierin plaats vinden en dat er personen zijn met wie het kind geregeld tijd doorbrengt. Maar enkel aanwezig zijn of enkel het kind verzorgen is niet voldoende om hechting te bewerkstelligen. Het kind hecht zich aan die personen die adequaat reageren op de signalen van het kind. De kwaliteit van de relatie en de continuïteit van de relatie is belangrijker dan de kwantiteit. Goed reageren op de behoeftes van het kind is dus belangrijker dan veel tijd met het kind doorbrengen. En door gehoor te geven aan de behoeften van het kind leert het kind te vertrouwen op de omgeving.
Zo rond de 7/ 8 maanden oud zien we dat kinderen eenkennig beginnen te worden, een duidelijk signaal dat ze zich gehecht hebben aan een of een paar mensen in de directe omgeving van het kind. Ook beginnen we dan scheidingsangst te zien wanneer de personen waaraan het kind gehecht is weg gaan. Op deze leeftijd begint het kind namelijk te beseffen dat de ouders of de persoon waaraan het kind gehecht is blijft bestaan, ook wanneer het kind deze persoon niet kan zien. Dit zorgt er voor dat het kind bij deze persoon wil zijn. Het kan dan ook goed zijn om op deze leeftijd te oefenen met het weggaan door heel kort weg te gaan, kiekeboe spelletjes te spelen en verstoppertje.
Meestal wordt rond de 8/9 maanden de kritieke fase voor de hechting afgesloten en is het kind (hopelijk) veilig gehecht. Maar de hechting blijft natuurlijk nog wel toenemen. Tot anderhalf/ twee jaar kunnen kinderen nog veel moeite hebben gescheiden te worden van de personen aan wie ze gehecht zijn en sommige kinderen blijven hier moeite mee hebben tot ze een jaar of vier zijn.
Vanaf drie jaar verandert het gehechtheidsgedrag steeds meer in de richting van partnerschapsgedrag, waarbij het kind zich meer op de behoefte van de ander gaat richten en niet alleen contact zoek voor zichzelf maar ook voor het plezier van de personen aan wie het gehecht is.
Veilig gehecht of niet?
Gelukkig verloopt de hechting tussen ouders en kinderen over het algemeen goed. We spreken dan van veilige hechting. Maar soms ook verloopt de hechting niet zoals dit zou moeten. Dit kan komen door problemen bij het kind, zoals hoge prikkelbaarheid bij het kind (bijvoorbeeld bij een huilbaby of een kind net een gesloten karakter) maar ook door problemen binnen het gezin of door emotionele problemen bij de ouders. Ook door omstandigheden buiten het kind of gezin op kan de hechting verstoord worden, bijvoorbeeld wanneer het kind door ziekte langere tijd gescheiden moet worden van de ouders.
We zien dan dat het kind onveilig gehecht is, hetgeen zich kan uiten in extreem aan de ouders hangen, maar ook in het juist amper opzoeken van de ouders/ opvoeders.
Een veilig gehecht kind durft zolang het zich veilig voelt de wereld te verkennen en zoekt wanneer het angstig is de veiligheid op bij de ouders. De ouders reageren adequaat op de signalen van het kind en zijn er voor het kind wanneer het kind de ouders nodig heeft, maar geven het kind ook de ruimte de wereld te ontdekken.
Wanneer ouders het kind afwijzen, verwaarlozen of niet reageren op de behoeftes van het kind zien we vermijdende gehechtheid. Het kind vermijdt contact met de ouders en heeft over het algemeen ook weinig vertrouwen in andere mensen. Het kind komt in een isolement
Dan is er ook een groep ouders die enkel op het kind reageren vanuit de eigen behoefte. Er wordt bijvoorbeeld met het kind gespeeld of geknuffeld wanneer het eigenlijk wil slapen en wanneer het kind behoefte heeft aan spelen of knuffelen geven de ouders geen reactie. Dit leidt tot angstig-afwerende hechting, waarbij het kind vaak juist erg aan de ouder hangt omdat het kind onzeker is over hoe en of de ouder zal reageren op het kind.
De meest onveilige hechting is de gedesorganiseerde hechting, welke over het algemeen ontstaat door een traumatische ervaring (zoals het verlies van een gehechtheidspersoon) of door een psychiatrische ziekte bij de ouder. De ouder reageert dan sommige periodes wel adequaat op de behoeftes van het kind en andere periodes helemaal niet. We zien bij deze kinderen zowel dat ze zich vastklampen aan de ouder als ook het afweren van de ouder. Het kind durft niet te vertrouwen op de ouder/ opvoeder
Hechting voor het leven?
Het eerste levensjaar van een kind is dus heel belangrijk voor de hechting tussen de ouders/opvoeders en het kind. Maar gelukkig betekent een moeilijk begin niet dat het kind dus voor het rest van zijn of haar leven slecht gehecht zal zijn. Met behulp van begeleiding aan de ouders kan de hechting als nog goed op gang geholpen worden. Ook na het eerste levensjaar is de hechting zeker nog beïnvloedbaar. Dit betekent dus dat een slechte hechting hersteld kan worden, maar helaas ook dat een goede hechting verstoord kan worden door een negatieve gebeurtenis.
De hechting wordt dus meestal opgebouwd in het eerste levensjaar, maar moet ook daarna altijd een punt van aandacht blijven.
Boek over hechting: Bodemloos bestaan
Auteur: Geertje van Egmond
Het complexe geen-bodem-syndroom is een emotionele handicap die ontstaat door ernstige lichamelijke en affectieve verwaarlozing in de vroeg-kinderlijke periode. Met name ouders van buitenlandse en Nederlandse adoptiekinderen en pleegkinderen, maar zelfs soms eigen kinderen, gaan door diepe dalen van wanhoop en vertwijfeling. De auteur schetst in het eerste gedeelte het indringende verhaal van de eerste levensperiodes van het Colombiaanse adoptiekind Isabel. In het tweede, theoretische gedeelte (geen wetenschappelijke studie) worden vanuit de gezinssituatie de kenmerken en de uitwerking op de gezinssituatie van het geen-bodem-syndroom geschetst. Kinderen met dit syndroom missen onder meer een basis voor hun leven, hebben een neiging tot oppervlakkigheid en vernietigingsdrang en missen remmen en drempels. Het boek vormt (samen met ‘Verbinding verbroken’ (1996)* waarin de puberjaren van Isabel worden beschreven) een uiterst belangwekkend advies- en naslagwerk voor iedereen die te maken heeft met kinderen.